Peter Steenmeijer:
Ik heb tot eind 2013 ruim 12 jaar in Jakarta gewoond en gewerkt, en kwam regelmatig Nederlandse toeristen tegen die op rondreis waren door Indonesië.

Vaak waren ze verbaasd over de vele Nederlandse woorden die ze aan de kant van de weg hadden gezien, zoals: knalpot, dokter, notaris, bekleding, firma, halte, kapsalon, pasfoto, doorsmeer, stempel, tegel, wastafel en ga zo maar door. Gewoon Nederlandse woorden die onveranderd zijn overgenomen in het Indonesisch.

Ook zag men woorden die weliswaar anders worden geschreven, maar wel zoals het Nederlandse bronwoord worden uitgesproken: advertensi, aksi, apotik, ekonomi, handuk, isolasi, kantor, kardiolog, klinik, otomatis, polisi, spanduk en taksi.

Ten slotte kwamen ze ook woorden tegen die je hardop moet uitspreken om ze te herkennen; lezers van Haagse Harrie weten precies wat ik daarmee bedoel. Voorbeelden ervan zijn: arbai (aardbei), ateret (achteruit), bagasi (bagage), amplop (envelop), lanskap (landschap), ongkos (onkosten), rebewes (rijbewijs), kakus (kakhuis, wc), ritsleteng (ritssluiting) en stasiun (station).

Hun verwondering over zoveel Nederlandse woorden zover van huis vormde dikwijls het begin van een interessant gesprek. Onder een hapje eten en met een koele ‘bir Bintang’ spraken we dan over het koloniale verleden, beginnend bij de zoektocht naar specerijen, de opkomst en teloorgang van de VOC, om via het Cultuurstelsel, het ontwakend nationalisme, de Tweede Wereldoorlog en de bersiapperiode te komen tot de repatriëring en de onafhankelijkheid van Indonesië. Nederlandse leenwoorden vormden daarbij de ‘stepping stones’ door het verhaal van Indië.

Daarbij noemde ik het feit dat, hoewel onze voorouders -anders dan bv. de Engelsen- in de koloniën hun taal niet oplegden aan de lokale bevolking, er nog steeds zo’n 5000 tot 7000 Nederlandse leenwoorden voortleven en dagelijks gebruikt worden in het Indonesisch. Vaak bleek dat een onbekend stukje Nederlands erfgoed.

Omgekeerd kent het Nederlands ook een paar honderd woorden die afkomstig zijn uit het Maleis, Javaans, Soendanees of Indonesisch. Veel ervan hebben betrekking op voedingsmiddelen en gerechten die vooral in de jaren '50 met de komst van honderdduizenden repatrianten meereisden. Denk aan: nasi, bami, saté, sambal, ketjap, pisang, ikan, babi, ajam, tahoe en kroepoek. Iedereen kent ze. Maar op andere terreinen komen we ook woorden tegen als: adat (gewoonterecht), senang (comfortabel, prettig), soesa (drukte, moeite), branie (dapper), pienter (knap, slim), bamboe, rotan, batik, goeroe en baboe.

Als je het hebt over een krasse grijsaard weet je misschien niet eens dat kras een Indonesisch leenwoord is. En als je in de Tweede Kamer hoort dat de minister zijn toko nog steeds niet op orde heeft sta je er wellicht niet bij stil dat toko een Indonesisch woord is dat zich volledig heeft geïntegreerd in het Nederlands.

Kortom, het verhaal van Indië laat zich op verschillende manieren overbrengen: aan de hand van de interessante overzichtstentoonstelling over de Nederlandse koloniale aanwezigheid in Zuid-Oost Azië die je kunt bezichtigen in het museum Bronbeek, of door de expositie van de portrettenserie ‘Over Zee’ die nog tot eind oktober eveneens te zien is in het museum Bronbeek.

Maar het kan ook op interactieve wijze zoals schoolkinderen dat ervaren in de populaire reizende doe-tentoonstelling de Wereld Express, door het bijwonen van de vele interessante Indische Salons of aan de hand van boeken, lezingen, oude foto’s en verhalen, al dan niet online.

Nadere informatie daarover is elders te vinden op deze website.

Persoonlijk heb ik dikwijls het verhaal van Indië kunnen overbrengen aan de hand van woorden die vanaf 1600 naar de Oost zijn gereisd en andersom: woorden die -komend uit de Gordel van Smaragd- onopvallend hun eigen plaats hebben verworven in de Nederlandse taal en samenleving, en zich ‘senang’ voelen in ons koude kikkerlandje, - en terwijl ik dit opschrijf, besef ik dat dit eigenlijk ook het verhaal is van menig Indische Nederlander.   

Peter Steenmeijer, augustus 2016.